Het verzoek
Op 21 september 2017 heeft verzoeker een verzoek ingediend bij de Ombudscommissie Eindhoven (hierna: “de Ombudscommissie”), omdat hij het niet eens is met de klachtafhandeling door de gemeente Eindhoven (hierna: “Gemeente”) op 18 september 2017.
Bevoegdheid, kenbaarheid en behandelingsplicht
Voordat de Ombudscommissie een klacht kan behandelen, moet er voldaan zijn aan enkele formele vereisten. Het gaat dan met name over het kenbaarheidsvereiste en het tijdig indienen van het verzoek bij de Ombudscommissie.
Het kenbaarheidsvereiste houdt in dat de Ombudscommissie pas een klacht mag behandelen nadat de Gemeente eerst zelf de klacht behandeld heeft. Dit volgt uit een wettelijke bepaling namelijk artikel 9:20 Algemene Wet Bestuursrecht (hierna:”Awb”). De Ombudscommissie stelt vast dat verzoeker in de loop van 2017 een groot aantal klachten heeft ingediend bij de Gemeente. Om helderheid te krijgen over de precieze inhoud en omvang van deze klachten, heeft mevrouw de klachtbehandelaar in haar hoedanigheid van klachtbehandelaar van de Gemeente op 1 september 2017 een gesprek met verzoeker gevoerd. Hieruit zijn zes klachten naar voren gekomen. Op 18 september 2017 heeft de Gemeente deze zes klachten afgehandeld. Door het kenbaarheidsvereiste kan de Ombudscommissie het onderhavige verzoek dus alleen tegen het licht van deze zes klachten behandelen. Klachten die thans voor het eerst bij de Ombudscommissie aanhangig zijn gemaakt door verzoeker zonder dat deze eerst bij de Gemeente aanhangig zijn gemaakt, kunnen nu dus niet door de Ombudscommissie behandeld worden.
Ten aanzien van het tijdig indienen van het verzoek, merkt de Ombudscommissie op dat een verzoek binnen één jaar na de klachtafhandeling door de Gemeente, door de Ombudscommissie moet zijn ontvangen. Dit volgt uit een wettelijke bepaling, namelijk artikel 9:24 Awb. De klachten van verzoeker zijn door de Gemeente op 18 september 2017 afgehandeld. Op 21 september 2017 heeft de Ombudscommissie het verzoekschrift van verzoeker ontvangen. Dit verzoekschrift is tijdig ingediend. De Ombudscommissie is dus bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
Volledigheidshalve merkt de Ombudscommissie op dat, indien een bezwaar dan wel een beroep tegen een besluit kan of kon worden ingediend, de Ombudscommissie niet bevoegd is een oordeel over het geschil uit te spreken. Voort wenst de Ombudscommissie op te merken dat zij niet bevoegd is een oordeel te vormen over een verzoek tot schadevergoeding. De Ombudscommissie laat hetgeen daaromtrent is aangevoerd door verzoeker buiten beschouwing. De Ombudscommissie mag dus enkel oordelen over een verzoek dat gaat over én een gedraging én over het handelen of nalaten van een ambtenaar of bestuurder van de Gemeente.
Procedure
Nadat de Ombudscommissie het verzoek ontvangen heeft, is het dossier opgevraagd bij de Gemeente. Na bestudering van het dossier door de Ombudscommissie, bleek dat het dossier erg lijvig is en er veel discussies speelden. Om die reden heeft de Ombudscommissie besloten om verzoeker en de Gemeente uit te nodigen voor een hoorzitting. Deze hoorzitting heeft op 9 april 2018 plaatsgevonden. Op de hoorzitting zijn beide partijen uitvoerig in de gelegenheid gesteld hun visie op deze kwestie toe te lichten en heeft de Ombudscommissie een aantal vragen ter verduidelijking gesteld. Aan het einde van deze hoorzitting heeft de voorzitter van de Ombudscommissie het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de Ombudscommissie zich gaat beraden over het verzoek. Van de hoorzitting is een verslag opgesteld, dat op 4 mei 2018 tezamen met het concept verslag van bevindingen naar partijen is gestuurd. Verzoeker heeft op 6,8,9,16 en 17 mei 2018 gereageerd. De Gemeente heeft op 14 mei 2018 gereageerd. De Ombudscommissie heeft kennisgenomen van die reacties voor zover die zien op het concept verslag van bevindingen. De Ombudscommissie meent thans een volledig beeld van de gang van zaken te hebben en komt in dit rapport tot haar eindoordeel.
De bevindingen van de Ombudscommissie
Het standpunt van verzoeker
De Ombudscommissie heeft kennisgenomen van het dossier. Tijdens de hoorzitting is expliciet aan verzoeker gevraagd te omschrijven en te duiden over welke gedragingen van de Gemeente verzoeker een klacht heeft. Uit het dossier en hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht tijdens de hoorzitting, zijn kort en zakelijk weergegeven de volgende klachten te onderscheiden:
- Verzoeker zou jarenlang door de Gemeente genegeerd zijn dan wel zouden de gestuurde brandbrieven te laat aan de orde zijn gekomen;
- Er sprake is van nalatigheid, zorgverzuim, verwaarlozing en contractbreuk. Verzoeker mocht namelijk een camping uitzoeken waar hij 3 maanden op kosten van de Gemeente (GDT) mocht wonen. De Gemeente zou hiervoor betalen. Zowel in de 1e als de 2e maand is de bijstand veel te laat overgemaakt. Hierdoor kon verzoeker de huur niet tijdig betalen en moest verzoeker het chalet verlaten en belandde op straat. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van zijn klacht naar een e-mailbericht van de verhuurder;
- De klachten van 1 september 2017 zijn op 18 september 2017 met leugens afgewezen;
- Bij de klachtbehandeling is door de Gemeente schofterig met verzoeker omgegaan;
- Aan verzoeker is voorts slechts een onbewoonbaar verklaarde woning aangeboden die te onveilig en te smerig was om er in te verblijven. Bovendien moest verzoeker veel werk verrichten om de woning bewoonbaar te maken;
- Verzoeker moest 40 uur per weer werken bij Stichting Gripp (een boer), daar in een caravan slapen en zijn uitkering inleveren, terwijl verzoeker een hernia had waar de Gemeente van wist;
- Verzoeker stelt dat de Gemeente weigert een passende scootmobiel te verstrekken;
- Verzoeker stelt dat hij niet in een zorghotel geplaatst wordt en daardoor dakloos is geworden;
- Verzoeker stelt dat zijn e-mailaccount ten onrechte geblokkeerd wordt door de Gemeente.
Het standpunt van de Gemeente
De Gemeente heeft bij schrijven van 26 oktober 2017 verwezen naar de klachtafhandeling van 18 september 2017. Op 27 maart 2018 heeft de Gemeente per e-mail uitleg gegeven over de data waarop de betalingen aan verzoeker verricht zijn. De Gemeente stelt zich ten aanzien van klachten 1 tot en met 4, 7 en 9 op het navolgende standpunt en wijst ten aanzien van de overige klachten op het kenbaarheidsvereiste.
Ad 1. De Gemeente verwijst naar een brief van 24 oktober 2016 waarin bijzondere afspraken staan en waarbij de Gemeente aangeeft verzoeker te willen helpen. Ook zit er in het dossier bijvoorbeeld een brief van de Wethouder van 31 maart 2016 met daarin een extra laatste kans. Bovendien zitten in het dossier diverse e-mails van ambtenaren die verzoeker vanaf 2012 ter wille willen zijn. Uit dit alles blijkt geenszins dat de Gemeente verzoeker zou negeren.
Ad 2: Verzoeker is sinds 2012 een bekende van de Gemeente. Verzoeker weigert steeds hulp. Met hem is in 2016 het gesprek aangegaan en gevraagd wat hij zelf als mogelijkheid ziet om geholpen te worden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij graag naar een camping in (geanonimiseerd) zou willen aangezien hij daar een chalet kan huren van een goede bekende. Op 24 oktober 2016 worden de afspraken hieromtrent vastgelegd. In dit document, dat door verzoeker zelf is ondertekend, staat dat de Gemeente bijzondere bijstand verleent in de vorm van een lening van 3 maanden huur. Indien verzoeker zich aan de gemaakte afspraken houdt, zal deze lening omgezet worden in een gift. In het document staat voorts dat verzoeker zelf zorgt voor huurbetalingen en het uit te betalen bedrag aan verzoeker wordt overgemaakt op een aldaar genoemd IBAN-rekeningnummer dat op naam van verzoeker staat. Voorts is toegelicht dat de eerste betaling van het bedrag van EUR 650,- is gedaan op 2 november 2016. Dit betrof de huur over de maand oktober 2016. De tweede betaling van EUR 650,- is gedaan op 8 december 2016 en betrof de huur over de maand november 2016. Op 3 januari 2017 is de derde betaling geblokkeerd omdat verzoeker vanaf begin december 2016 niet meer in het chalet verbleef. Tot slot is toegelicht dat bijzondere bijstand, zoals deze, altijd achteraf uitgekeerd wordt en de Gemeente informatie heeft dat verzoeker over voldoende inkomen beschikt om zelf de huur tijdig te kunnen betalen.
Ad 3: De Gemeente betwist deze klacht en verwijst naar de klachtafhandeling van 18 september 2017 en de feitelijke onderbouwing die gebruikt is bij die klachtafhandeling.
Ad 4: De Gemeente betwist deze klacht en stelt dat er bij de klachtafhandeling door de Gemeente fatsoenlijk met verzoeker is omgegaan. Er wordt aan de orde gesteld dat er bijvoorbeeld op 1 september 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden om de klachten helder te krijgen.
Ad 7: De Gemeente verwijst naar de klachtafhandeling van 18 september 2017 bijlage 2 ad 2.
Ad 9: Op de hoorzitting brengt een aanwezige namens de gemeente naar voren dat verzoeker kan ervaren dat hij genegeerd wordt omdat er sancties zijn opgelegd. Verzoeker heeft voor een aantal gebouwen een toegangsverbod gekregen. Ook is aan verzoeker een contactverbod opgelegd met een aantal ambtenaren. Een aanwezige namens de gemeente zegt dat de sancties sinds kort zijn opgeheven.
Wijze van beoordeling
De Ombudsommissie dient te beoordelen of de klachtbehandeling door de gemeente van 18 september 2017 jegens verzoeker behoorlijk is geweest. De Ombudscommissie toetst het handelen van de gemeente aan de hand van de behoorlijkheidswijzer (www.nationaleombudsman.nl/behoorlijkheidswijzer).
Beoordeling
Ten aanzien van klachtonderdelen 5,6, 8 en 9 is de Ombudscommissie van oordeel dat deze klachten voor het eerst in procedure bij de Ombudscommissie aan de orde zijn gesteld en niet voldoen aan het vorengenoemde kenbaarheidsvereiste. De Ombudscommissie is daarom niet bevoegd om deze klachten te behandelen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1
De Ombudscommissie is van oordeel dat het klachtonderdeel enkel niet nader onderbouwde stellingen van verzoeker betreffen. Ook tijdens de hoorzitting heeft verzoeker zijn klacht niet met enig bewijs nader kunnen onderbouwen. De Ombudscommissie heeft bij het bestuderen van het dossier geen correspondentie of dossierstukken aangetroffen die de klacht van verzoeker zouden kunnen staven. De Ombudscommissie heeft aan de andere kant in het dossier wel bijvoorbeeld de brief van 24 oktober 2016 aangetroffen waarin bijzondere afspraken staan en waarbij de Gemeente verzoeker wil helpen. Ook bevat het dossier en een brief van de wethouder van 31 maart 2016 waarin verzoeker nog een kans geboden wordt. Bovendien bevat het dossier diverse e-mails van gemeenteambtenaren die hem ter wille zijn. De Ombudscommissie verwijst in dit kader in het bijzonder naar het gesprek van de klachtbehandelaar met verzoeker op 1 september 2017 op een externe locatie heeft gehad om de klachten helder te krijgen. Kort daarna en wel op 18 september 2017 zijn deze klachten door de Gemeente behandeld. Hieruit volgt dat geenszins gebleken is dat de Gemeente verzoeker genegeerd zou hebben dan wel zijn brandbrieven te laat aan de orde zijn gekomen. De Ombudscommissie acht klachtonderdeel 1 dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2
De Ombudscommissie is van oordeel dat uit het dossier en hetgeen is besproken tijdens de hoorzitting genoegzaam is gebleken dat verzoeker in 2016 gevraagd is aan te geven hoe hij geholpen wenst te worden door de Gemeente. Verzoeker heeft aangegeven naar (geanonimiseerd) te willen verhuizen, omdat daar een kennis woonde die een chalet te huur aanbood. Blijkens de brief van 24 oktober 2016 zijn er concrete afspraken gemaakt over de verhuizing naar dit chalet en de overige voorzieningen die daarmee samenhingen. Uit deze brief volgt ook dat verzoeker zelf zorgt voor de huurbetalingen. Deze brief is door verzoeker voor akkoord ondertekend. Ook uit het toekenningsbesluit Bijzondere Bijstand van 2 november 2016 volgt dat verzoeker zelf zorg draagt voor de huurbetalingen en dat het door de Gemeente uit te betalen bedrag wordt overgemaakt naar het bankrekeningnummer van verzoeker en dus niet direct naar de bankrekening van de verhuurder. Voorts blijkt uit het e-mailbericht van de klachtbehandelaar van 27 maart 2018 en hetgeen ter zitting is verklaard, dat de betalingen aan verzoeker achteraf hebben plaatsgevonden. Hierbij is een afweging gemaakt ten aanzien van de financiële situatie van verzoeker en overwogen dat verzoeker financieel draagkrachtig genoeg is om de huur tijdig te betalen waarbij hij achteraf over die maand dus een tegemoetkoming van de Gemeente ontving. De Ombudscommissie acht deze gang van zaken niet onredelijk. Voorts is het verzoeker zèlf die tijdig voor de betaling van de huur zorg moest dragen. De verklaring van de verhuurder kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. De Ombudscommissie acht klachtonderdeel 2 dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdelen 3 en 4
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klachtonderdelen enkel niet nader onderbouwde stellingen van verzoeker betreffen. Ook tijdens de hoorzitting heeft verzoeker zijn klacht niet met enig bewijs nader kunnen onderbouwen. De Ombudscommissie acht de klachtonderdelen 3 en 4 dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 7
De Ombudscommissie is van oordeel dat het aanvragen van een (passende) scootmobiel bij de Gemeente valt onder aanvragen van verstrekkingen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (hierna: “WMO”), zie https://www.eindhoven.nl/inkomen-zorg-en-onderwijs/zorg/zorg-en-ondersteuning en https://wijeindhoven.nl/nl/wat/vervoer . Tegen een eventuele weigering van een verstrekking op grond van de WMO is bezwaar en beroep mogelijk. Daarom is de Ombudscommissie niet bevoegd om een oordeel te vormen op de vraag of de scootmobielen van verzoeker terecht weer zijn opgehaald dan wel of een aanvraag voor een scootmobiel al dan niet terecht geweigerd is door de Gemeente. Ten aanzien van klachtonderdeel 7 is de Ombudscommissie dan ook niet bevoegd een oordeel te vormen.
Conclusie
De Ombudscommissie verklaart zich ten aanzien van de door verzoeker ingediende klachtonderdelen 5,6,7,8 en 9 onbevoegd. Voorts concludeert de Ombudscommissie dat de door verzoeker ingediende klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 ongegrond zijn.