De rapporten worden (geanonimiseerd) op deze website gepubliceerd. Hieronder vindt u de rapporten in samenvatting met links naar de volledige rapporten.
Rapport 19 februari 2021: klachten over de inzet van generalisten van WIJeindhoven
Het verzoek
Op 11 november 2020 heeft ………… hierna ook genoemd “Verzoeker”, online een klacht ingediend bij de Ombudscommissie Eindhoven (hierna: “de Ombudscommissie”) over WIJeindhoven. Verzoeker is sedert ongeveer 6 jaar in contact met (generalisten van) WIJeindhoven in verband met problemen in de omgangsregeling met zijn zoon na een problematisch verlopen echtscheiding.
Verzoeker is van mening dat WIJeindhoven niet actief bemiddelt/heeft bemiddeld, waarmee het belang van zijn zoon niet wordt gediend. Verzoeker heeft aan de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken.
Bevoegdheid, kenbaarheid en behandelingsplicht
Zoals volgt uit artikel 9:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: “Awb”), is de Ombudscommissie slechts bevoegd om een klacht te behandelen nadat de gemeente Eindhoven, in casu de onder de verantwoordelijkheid van de gemeente opererende stichting WIJeindhoven (hierna: “WIJeindhoven”), eerst zelf de klacht behandeld heeft. Dit heet ook wel het kenbaarheidsvereiste. De Klachtadviescommissie WIJeindhoven moest dus eerst de klacht van Verzoeker zelf behandelen vóórdat de Ombudscommissie de klacht kon onderzoeken. De Klachtadviescommissie heeft haar onderzoek (informeel) afgesloten met haar oordeel van 28 september 2020, waarna Verzoeker zijn klacht heeft voorgelegd aan de Ombudscommissie.
Procedure
Op 11 november 2020 heeft Verzoeker per e-mail op voorhand aan de Ombudscommissie onderliggende stukken met betrekking tot de klacht doen toekomen. De Klachtadviescommissie van WIJeindhoven heeft per e-mail van 2 december 2020 aan de Ombudscommissie stukken doen toekomen en daarmee inhoudelijk gereageerd op de klacht van Verzoeker zoals ingediend bij de Ombudscommissie.
Partijen zijn uitgenodigd voor een hoorzitting op 20 januari 2021. Aan het einde van deze hoorzitting heeft de voorzitter van de Ombudscommissie het onderzoek gesloten. Op 1 februari 2021 is aan partijen een Verslag van Bevindingen toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft Verzoeker gereageerd per email van 14 februari 2021 (cc verzonden aan WIJeindhoven).
De Ombudscommissie heeft dit emailbericht als bijlage aan het Verslag van Bevindingen toegevoegd en partijen daarover per email van 15 februari 2021 geïnformeerd.
De Ombudscommissie meent thans een volledig beeld van de gang van zaken te hebben en komt in dit verslag tot haar bevindingen.
Rapport 13 januari 2020: klacht klacht over gebrek aan transparantie over de rol van sociaal rechercheur en over partijdigheid bij klachtafhandeling
Eindrapport van de Ombudscommissie Eindhoven met betrekking tot het verzoekschrift van XXXX
De werkwijze
Op 27 september 2019 heeft verzoeker een klacht ingediend bij de Ombudscommissie Eindhoven (hierna: “de Ombudscommissie”). Verzoeker is het niet eens met de afhandeling van zijn klacht door de gemeente Eindhoven (hierna: “de Gemeente”) van 25 september 2019. Op 9 oktober 2019 heeft verzoeker zijn klacht per e-mail nader toegelicht. Partijen zijn voorts uitgenodigd voor een hoorzitting die plaatsvond op 30 oktober 2019. Tijdens deze hoorzitting hebben partijen hun standpunten nader kunnen toelichten en hebben zij vragen van de Ombudscommissie beantwoord. Aan het einde van de hoorzitting heeft de voorzitter van de Ombudscommissie het onderzoek gesloten. Na de hoorzitting hebben partijen een verslag van de hoorzitting ontvangen. De Ombudscommissie stelt thans de feiten vast door middel van onderhavig verslag van bevindingen. Partijen hebben tot twee weken na het verzenden van dit verslag de tijd om hierop te reageren. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De Gemeente heeft op 12 december 2019 gereageerd. In onderhavig eindrapport komt de Ombudscommissie tot haar eindoordeel.
Het verzoek
De klacht van verzoeker vloeit voor uit de volgende situatie: Verzoeker heeft een aanvraag gedaan voor bijstand op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Op 24 juni 2019 heeft er in het kader van de herindicatie een intakegesprek plaatsgevonden met xxxxxxxxxx van de Gemeente. Bij dit gesprek was tevens xxxxxxx eveneens werkzaam bij Gemeente, aanwezig. De rol die xxxxxxxxx in dit gesprek had was die van toehoorder. Het doel van dit gesprek was onder andere om informatie te verkrijgen ten aanzien van de feitelijke woon- en leefsituatie in het kader van de herindicatie van verzoeker. De Gemeente acht een tweede gesprek noodzakelijk. Daarom wordt er op 9 juli 2019 door de Gemeente een uitnodiging verstuurd voor een vervolggesprek dat plaats zal vinden op 16 juli 2019 om 11:00 uur. In deze brief wordt slechts aangegeven xxxxxxxxxx als Specialist WMO namens de Gemeente zal verschijnen om dit gesprek te voeren. Bij aanvang van dit gesprek verschijnt naast xxxxxxxxxx ook …….. ………. deelt nu -blijkens het gespreksverslag- mee, dat hij sociaal rechercheur in dienst van de Gemeente is en zal optreden als WMO Toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: “Awb”). Verzoeker stelt zich op het standpunt dat xxxxxxxxx zich tijdens het gesprek van 24 juni 2019 niet als zodanig kenbaar heeft gemaakt. Verzoeker is hierdoor verrast en is van mening dat als hij de rol van xxxxxxxxx had geweten op 24 juni 2019, hij zich had laten bijstaan door een advocaat en wellicht andere antwoorden had gegeven. Daarbij stelt verzoeker dat er op 23 juli 2019 een rapport is verschenen waaruit volgt dat het team Bijzonder Onderzoek van de Gemeente vanaf 7 maart 2019 een bestuursrechtelijk onderzoek in de zin van artikel 5:11 Awb heeft gestart naar de feitelijke woon- en leefsituatie van verzoeker. Bij dit onderzoek was ……… als sociaal-rechercheur ook betrokken. Het feit dat xxxxxxxxxxx zich tijdens het gesprek van 24 juni 2019 – en dus lopende dit onderzoek- slechts kenbaar gemaakt heeft als toehoorder vindt verzoeker onbehoorlijk, niet transparant en niet integer.
Voorts is verzoeker van oordeel dat de klachtbehandelaar van de Gemeente xxxxxxxxxx, zijn klacht niet onpartijdig heeft behandeld blijkens de afhandelingsbrief van 25 september 2019.
Het toetsingskader
Zoals volgt uit artikel 9:20 van de Awb, is de Ombudscommissie slechts bevoegd om een klacht te behandelen nadat de Gemeente eerst zelf de klacht behandeld heeft. Dit heet ook wel het kenbaarheidsvereiste. De Gemeente heeft bij schrijven van 25 september 2019 de klacht afgehandeld en daarmee heeft de Ombudscommissie vastgesteld dat aldus aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
De Ombudscommissie merkt voorts op dat zij een beperkte bevoegdheid heeft en enkel mag oordelen over een klacht indien deze gaat over én een gedraging én over het handelen of nalaten van (een ambtenaar) van de Gemeente. De Ombudscommissie toetst het handelen van de Gemeente aan de hand van de behoorlijkheidswijzer (www.nationaleombudsman.nl/behoorlijkheidswijzer).
Volledigheidshalve merkt de Ombudscommissie op dat, indien een bezwaar dan wel een beroep tegen een besluit kan worden ingediend, de Ombudscommissie niet bevoegd is een oordeel over het geschil uit te spreken. Gelet op de inhoud van het verzoek is daarvan geen sprake.
Rapport 2 januari 2020: klacht over uitblijven reactie gemeente en te lang laten liggen van VOG
Het verzoek en de werkwijze van de Ombudscommissie Eindhoven
Op 13 november 2018 heeft verzoeker een klacht ingediend bij de Ombudscommissie Eindhoven (hierna: “de Ombudscommissie”). Verzoeker heeft aan de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken. Omdat de klacht te vaag was, heeft de Ombudscommissie diversen malen aan klager gevraagd om een nadere onderbouwing van zijn klacht en stukken aan te leveren. Toen in juli 2019 bleek dat klager geen dossier kon aanleveren, heeft de Ombudscommissie het dossier bij schrijven d.d. 26 juli 2019 bij de gemeente Eindhoven (hierna: “de gemeente”) opgevraagd en klager wederom in de gelegenheid gesteld om aanvullingen op het dossier in te dienen. Bij email d.d. 26 juli 2019 heeft de Ombudscommissie tevens aan klager aangegeven dat haar bevoegdheid beperkt is tot gedragingen die minder dan een jaar voor de datum van de eerste klacht (13 november 2018) hebben plaatsgevonden en overigens tot de bevoegdheden van de Ombudscommissie behoren. Zaken waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, zullen op grond van het bepaalde in de artikelen 9:22 en 9:24 lid Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: “Awb”) niet worden onderzocht. Bij email d.d. 27 augustus 2019 heeft de Ombudscommissie na bestudering van het dossier vastgesteld dat naar haar oordeel slechts de volgende 2 klachtenonderdelen resteren:
- Het uitblijven van een reactie van xxxxxxxxx xxxxxxxxxx,
- Het te lang blijven liggen van de VOG bij de gemeente.
Klager is in de gelegenheid gesteld om op deze vaststelling te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Zoals volgt uit artikel 9:20 van de Awb, is de Ombudscommissie slechts bevoegd om een klacht te behandelen nadat de gemeente eerst zelf de klacht behandeld heeft. Dit heet ook wel het kenbaarheidsvereiste. De gemeente heeft bij schrijven d.d. 21 september 2018 de klacht afgehandeld en de Ombudscommissie heeft vastgesteld dat aldus aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
De Ombudscommissie toetst het handelen van de gemeente aan de hand van de behoorlijkheidswijzer (www.nationaleombudsman.nl/behoorlijkheidswijzer).
Op 30 oktober 2019 zijn partijen uitgenodigd voor een hoorzitting. Aan het einde van deze hoorzitting heeft de voorzitter van de Ombudscommissie het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de Ombudscommissie zich gaat beraden over het verzoek met betrekking tot de bovenomschreven twee zaken. De Ombudscommissie meent thans een volledig beeld van de gang van zaken te hebben en komt in dit verslag tot haar bevindingen. Partijen mogen voorts binnen twee weken reageren op dit verslag van bevindingen. De gemeente heeft bij email d.d. 28 november gereageerd op het verslag van bevindingen. Van klager is geen reactie ontvangen. Tot slot zal de Ombudscommissie een eindrapport opstellen en haar oordeel over het verzoek geven.
Volledigheidshalve merkt de Ombudscommissie op, dat, indien een bezwaar dan wel een beroep tegen een besluit kan worden ingediend, de Ombudscommissie niet bevoegd is een oordeel over het geschil uit te spreken. Derhalve is de Ombudscommissie niet bevoegd een oordeel uit te spreken over de gang van zaken omtrent beslagleggingen, het vaststellen van de beslagvrije voet, het niet doorzetten van een bijstandsaanvraag door WijEindhoven en de gemeente en de vergoeding van de schade aan de klager ten gevolge van het handelen en nalaten van de gemeente.
Voor de volledigheid merkt de Ombudscommissie op dat zij enkel over een klacht mag oordelen indien deze gaat over én een gedraging én over het handelen of nalaten van (een ambtenaar) van de gemeente.
Rapport 19 juni 2019: klacht over beëindigen uitkering
Het verzoek
Op 18 oktober 2018 heeft verzoekster een klacht ingediend bij de Ombudscommissie Eindhoven (hierna: de Ombudscommissie). Verzoekster heeft aan de Ombudscommissie gevraagd haar klacht te onderzoeken. Verzoekster stelt dat de gemeente Eindhoven (hierna: de gemeente) machtsmisbruik heeft toegepast door van haar stukken te verlangen die zij niet kon overleggen, waarna de gemeente is overgegaan tot beëindiging (en terugvordering) van haar uitkering op grond van de Participatiewet.
De werkwijze
Verzoekster heeft de Ombudscommissie per mails van 20 en 21 februari 2019 laten weten het niet eens te zijn met de afhandeling van de klacht door de gemeente en wil deze behandeld zien door de Ombudscommissie.
Partijen zijn uitgenodigd voor de hoorzitting van 3 april 2019, waar beiden de gelegenheid is geboden toelichting te geven. De Ombudscommissie heeft partijen op 17 april 2019 het verslag van bevindingen aan partijen gezonden. Partijen hebben de gelegenheid gekregen binnen twee weken na ontvangst van het verslag van bevindingen te reageren. Er zijn geen reacties ontvangen.
De Ombudscommissie komt hierbij tot dit eindrapport.
Het toetsingskader van de Ombudscommissie
Zoals volgt uit artikel 9:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb), is de Ombudscommissie slechts bevoegd om een klacht te behandelen nadat de gemeente eerst zelf de klacht behandeld heeft. Dit heet ook wel het kenbaarheidsvereiste. De klacht van verzoekster is ter behandeling doorgezonden naar de gemeente, voordat de Ombudscommissie bevoegd was de klacht in behandeling te nemen.
Bij brief van 29 oktober 2018 heeft de gemeente gereageerd op de klacht, en gemotiveerd aangegeven deze niet in behandeling te nemen. Hiermee is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.
De Ombudscommissie dient nu te beoordelen of de klachtbehandeling door de gemeente, zoals uiteengezet is in de brief van 29 oktober 2018, behoorlijk is geweest. De Ombudscommissie toetst het handelen van de gemeente aan de hand van de behoorlijkheidswijzer (www.nationaleombudsman.nl/behoorlijkheidswijzer).
Volledigheidshalve merkt de Ombudscommissie op, dat, indien een bezwaar dan wel een beroep tegen en besluit kan worden ingediend, de Ombudscommissie niet bevoegd is een oordeel over het geschil uit te spreken. Voorts merkt de Ombudscommissie op dat zij enkel over een klacht mag oordelen indien deze gaat over en een gedraging en over het handelen of nalaten van (een ambtenaar) van de gemeente.
Rapport 19 mei 2019: klacht over de inzet van Bemoeizorg
Verslag van bevindingen van de Ombudscommissie Eindhoven met betrekking tot het verzoekschrift
van XXX
Het verzoek
Op 14 februari 2019 heeft XX, hierna ook genoemd verzoekster, een klacht ingediend bij de Ombudscommissie Eindhoven, (hierna: de Ombudscommissie), in verband met de melding die de gemeente Eindhoven (hierna: gemeente) in of omstreeks december 2018 over verzoekster bij Bemoeizorg Eindhoven (hierna: Bemoeizorg) heeft gedaan. Verzoekster is van mening dat de gemeente, door het mobiliseren van het team van Bemoeizorg, disproportionele maatregelen heeft genomen en dat de gemeente daarbij het
beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Verzoekster heeft aan de Ombudscommissie gevraagd haar klacht te onderzoeken.
Bevoegdheid, kenbaarheid en behandelingsplicht
Zoals volgt uit artikel 9:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb), is de
Ombudscommissie slechts bevoegd om een klacht te behandelen nadat de gemeente Eindhoven eerst zelf de klacht heeft afgehandeld. Dit heet ook wel het kenbaarheidsvereiste. De gemeente moest dus eerst de klacht van verzoekster zelf behandelen vóórdat de Ombudscommissie de klacht kon onderzoeken. De gemeente heeft haar onderzoek (informeel) afgesloten met haar e-mailbericht van 8 maart jl., waarna verzoekster haar klacht heeft voorgelegd aan de Ombudscommissie.
Procedure
Op 14 januari 2019 heeft verzoekster per e-mail op voorhand aan de Ombudscommissie onderliggende stukken met betrekking tot de klacht doen toekomen. De gemeente heeft per e-mail van 19 en 20 maart 2019 aan de Ombudscommissie stukken doen toekomen en
inhoudelijk gereageerd op de klacht van verzoekster zoals ingediend bij de Ombudscommissie.
Partijen zijn uitgenodigd voor een hoorzitting op 3 april 2019. Aan het einde van deze hoorzitting heeft de voorzitter van de Ombudscommissie het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de Ombudscommissie zich gaat beraden over het verzoek.
Van de hoorzitting is een verslag opgesteld, dat op 11 april 2019 naar partijen is gestuurd. Het concept verslag van bevindingen is aan partijen verstuurd op 17 april 2019. Partijen mochten voorts binnen twee weken reageren op dit verslag van bevindingen.
Tot slot zal de Ombudscommissie een eindrapport opstellen en haar oordeel over het verzoek geven. De Ombudscommissie meent thans een volledig beeld van de gang van zaken te hebben en komt in dit verslag tot haar bevindingen.
Rapport 23 mei 2018: klacht negeren en verantwoordelijkheid voor dakloos zijn
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken inhoudende dat de gemeente Eindhoven hem jarenlang heeft genegeerd en verantwoordelijk is dat verzoeker dakloos is en geen huisvesting heeft.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman.
Het oordeel
De Ombudscommissie verklaart zich ten aanzien van een vijftal door verzoeker ingediende klachtonderdelen onbevoegd. Voorts concludeert de Ombudscommissie dat de vier door verzoeker ingediende klachtonderdelen ongegrond zijn.
Rapport 6 maart 2019: klacht overgang beheer kinderboerderij
De klacht
Verzoekster heeft de Ombudscommissie gevraagd haar klachten te onderzoeken, samengevat inhoudende dat de gemeente gedane toezeggingen niet is nagekomen, dat de gemeente onvoldoende zorg draagt voor de uitvoering van haar beleid op het gebied van Social Return, en dat de gemeente onvoldoende toeziet op de kwaliteit van het dierenwelzijn in een kinderboerderij waarvan het beheer van de gemeente is overgegaan naar een stichting.
De procedure
De Ombudscommissie heeft partijen uitgenodigd voor een hoorzitting. Verzoekster en de gemeente waren hierbij aanwezig en hebben beide hun kant van het verhaal verteld. Ook zijn vragen van de commissie beantwoord. Na deze hoorzitting heeft de commissie een verslag van bevindingen opgesteld. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordelen
De Ombudscommissie heeft onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoekster. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidswijzer van de Nationale ombudsman.
Het oordeel
De Ombudscommissie verklaart de klacht op één onderdeel ongegrond. Voor de overige drie onderdelen acht zij zich niet-ontvankelijk.
Aanbeveling
De Ombudscommissie beveelt de Gemeente aan om in de toekomst afspraken omtrent privatisering, met name als deze de burger raken, ondubbelzinnig vast te leggen in schriftelijke overeenkomsten.
Rapport 13 april 2018: klacht onredelijk en onbillijk behandeld
De klacht
Verzoekster heeft de Ombudscommissie gevraagd haar klacht te onderzoeken over het partijdig handelen van de gemeente Eindhoven door op overtredingen van de APV (betreffende het plaatsen van een caravan op de openbare weg door derden) niet te handhaven, en de meldingen hierover van verzoekster niet in behandeling te nemen. Daarnaast stelt verzoekster dat de gemeente eerder met haar gemaakte afspraken over handhaving niet na komt. Tot slot is de communicatie van medewerkers van de gemeente naar verzoekster toe in haar ogen onfatsoenlijk.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoekster en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoekster. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit onderzoek heeft de Ombudscommissie met name getoetst aan de behoorlijkheidsnormen Transparant, Luisteren naar de burger, Goede motivering, Fair Play, Betrouwbaarheid , De-escalatie en Onpartijdigheid.
Het oordeel
De Ombudscommissie verklaart de klachten over de onderzochte gedragingen van de gemeente Eindhoven ongegrond. Wij verwijzen voor alle overwegingen en oordeel hierover naar het rapport. Wel doet de Ombudscommissie enkele aanbevelingen.
AANBEVELINGEN
De Ombudscommissie beveelt de gemeente aan, in voorkomende gevallen op grond van het Fair Playbeginsel de burger actief te wijzen op de wijze waarop deze rechtsmiddelen kan aanwenden.
Voorts beveelt de Ombudscommissie de gemeente aan om bij een groot aantal meldingen die steeds over dezelfde kwestie gaan, de burger toch steeds te informeren over de behandeling van deze meldingen. Uiteraard mag de gemeente dat wel op een korte en/of efficiënte wijze doen.
Rapport 18 december 2017: klacht over onheus bejegenen en misbruik maken van bevoegdheden
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken inhoudende dat de gemeente Eindhoven verzoeker onheus heeft bejegend en misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit onderzoek heeft de Ombudscommissie met name getoetst aan de behoorlijkheidsnormen: Integriteit, Fatsoenlijke bejegening en Goede voorbereiding.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is. De klacht is op zeven onderdelen ongegrond en op twee onderdelen onthoudt de Ombudscommissie zich van een oordeel. Wij verwijzen voor alle overwegingen en oordeel hierover naar het rapport.
De Ombudscommissie heeft vastgesteld dat er sprake was van een bestuursrechtelijk onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van verzoeker. Deze bevoegdheid is nadrukkelijk aan de gemeente in onder meer de artikelen 17 tot en met 19 Participatiewet verleend. Er is derhalve geen sprake van misbruik van bevoegdheid.
De gemeente heeft erkend dat een opmerking jegens verzoeker anders en zeker niet beledigend of denigrerend bedoeld is geweest. De gemeente heeft vóór het indienen van het verzoekschrift bij de Ombudscommissie reeds schriftelijk haar excuses aangeboden aan verzoeker.
Rapport 20 oktober 2017: klacht over niet handhaven op APV
De klacht
Verzoekster heeft de Ombudscommissie gevraagd haar klacht te onderzoeken over het partijdig handelen van de gemeente Eindhoven door op overtredingen van de APV (betreffende het plaatsen van een caravan op de openbare weg door derden) niet te handhaven, en de meldingen hierover van verzoekster niet in behandeling te nemen. Daarnaast stelt verzoekster dat de gemeente eerder met haar gemaakte afspraken over handhaving niet na komt. Tot slot is de communicatie van medewerkers van de gemeente naar verzoekster toe in haar ogen onfatsoenlijk.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoekster en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoekster. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit onderzoek heeft de Ombudscommissie met name getoetst aan de behoorlijkheidsnormen Transparant, Luisteren naar de burger, Goede motivering, Fair Play, Betrouwbaarheid , De-escalatie en Onpartijdigheid.
Het oordeel
De Ombudscommissie verklaart de klachten over de onderzochte gedragingen van de gemeente Eindhoven ongegrond. Wij verwijzen voor alle overwegingen en oordeel hierover naar het rapport. Wel doet de Ombudscommissie enkele aanbevelingen.
Verzoekster verwijt de gemeente partijdig handelen door tegen overtredingen van de APV niet handhavend op te treden en meldingen hierover door haar niet in behandeling te nemen.
De gemeente heeft haar keuzes vastgelegd in het Handhavingsbeleid waarin rekening is gehouden met de handhavingscapaciteit. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de Ombudscommissie om deze belangenafweging inhoudelijk te toetsen.
In concrete situaties dient het oordeel over de wijze waarop gehandhaafd wordt, of het ontbreken hiervan, voorgelegd te worden aan de bevoegde instanties via een juridische procedure. Immers enkel in zo’n procedure kan aan de orde gesteld worden of er sprake is van (kennelijk) onredelijk beleid.
Verzoekster stelt dat de gemeente afspraken niet nakomt door eerst toe te zeggen te zullen handhaven en dit later niet meer te doen. De Ombudscommissie begrijpt, dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van afhandeling van meldingen van overlast ook geldt voor verzoekster.Echter in de specifieke situatie van verzoekster, waarin zij overlast ervaart sinds 2013 en er een wijziging is gekomen in de manier waarop er door de gemeente op haar meldingen wordt gereageerd naar verzoekster toe, is de Ombudscommissie van oordeel, dat er door de gemeente meer informatie verstrekt had kunnen worden over het handhavingsbeleid en de wijze waarop de gemeente wel handhavingsactiviteiten heeft verricht.
AANBEVELINGEN
De Ombudscommissie beveelt de gemeente aan, in voorkomende gevallen op grond van het Fair Playbeginsel de burger actief te wijzen op de wijze waarop deze rechtsmiddelen kan aanwenden.
Voorts beveelt de Ombudscommissie de gemeente aan om bij een groot aantal meldingen die steeds over dezelfde kwestie gaan, de burger toch steeds te informeren over de behandeling van deze meldingen. Uiteraard mag de gemeente dat wel op een korte en/of efficiënte wijze doen.
Rapport 20 oktober 2017: klacht verkeerde informatie over eigen bijdrage pgb
De klacht
Verzoekster heeft de Ombudscommissie gevraagd haar klacht te onderzoeken inhoudende dat de gemeente Eindhoven haar stelselmatig en bij voortduring van verkeerde informatie heeft voorzien met betrekking tot haar vragen over veranderingen in de hoogte en de wijze van vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van verstrekking van een persoonsgebonden budget op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoekster en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoekster. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit onderzoek heeft de Ombudscommissie met name getoetst aan de behoorlijkheidsnormen: Transparant, goede informatievoorziening , luisteren naar de burger, goede motivering, fatsoenlijke bejegening , goede voorbereiding en goede organisatie.
Het oordeel
De klacht is op vijf onderdelen gegrond , op 1 onderdeel niet-ontvankelijk en op 1 onderdeel ongegrond. Wij verwijzen voor alle overwegingen en oordeel hierover naar het rapport.
De Ombudscommissie stelt vast dat de gemeente bij voortduring onjuiste informatie heeft verstrekt aan verzoekster .De gemeente had wel degelijk een rol in de informatievoorziening ten aanzien van de hoogte en de wijzigingen in de eigen bijdrage en is hier tekortgeschoten in haar plicht open en transparant te zijn in haar informatievoorziening.
Aanbevelingen
De Ombudscommissie stelt vast dat de gemeente zich in deze kwestie onvoldoende kritisch heeft opgesteld naar haar eigen functioneren en de borging van de werkprocessen onvoldoende heeft plaatsgevonden. Verheugend is dat de gemeente inmiddels maatregelen heeft genomen om de informatievoorziening beter te later verlopen.
De Ombudscommissie beveelt aan de informatievoorziening aan de burgers beter te borgen door te gaan werken met aangepaste belscripts, het zoveel mogelijk schriftelijk vastleggen van de klantcontacten en een meer oplossingsgerichte werkhouding aan te nemen. Het management dient op een klantgerichte werkhouding toe te zien en dient ook zorg te dragen voor implementatie van besluiten en wijzigingen in de regelgeving.
Rapport 20 juli 2017: klacht discriminatie en verantwoordelijkheid voor verliezen huis
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken inhoudende dat de gemeente Eindhoven discrimineert en verantwoordelijk is dat verzoeker zijn woning in Eindhoven heeft verloren.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente terecht heeft besloten de klachten niet te behandelen omdat deze zich langer dan één jaar geleden hebben voorgedaan.
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klachten ongegrond zijn.De gemeente is terecht tot de conclusie gekomen dat zij de klachten niet in behandeling hoefde te nemen omdat de gedragingen zich langer dan één jaar voor het indien van de klachten hebben voorgedaan.
De Ombudscommissie merkt op dat uit alle overgelegde dossierstukken en hetgeen op de hoorzitting is besproken op geen enkele wijze is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van discriminatoire uitlatingen door de gemeente jegens verzoeker.
Rapport 19 december 2016: klacht over wijze van controle op huisjesmelkers
De klacht
Verzoekers hebben de Ombudscommissie gevraagd hun klachten te onderzoeken over de intensieve controles in de panden van verzoekers in het kader van het integrale beleid ten aanzien van huismelkers door de gemeente Eindhoven. De klachten richten zich met name tegen de disproportionaliteit van het overheidsoptreden en de wijze van communiceren.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoekers en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoekers. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit onderzoek heeft de Ombudscommissie met name getoetst aan de behoorlijkheidsnormen: “goede informatievoorziening”, “respecteren van grondrechten, ”fatsoenlijke bejegening”, evenredigheid”, de-escalatie”, “goede motivering”, ”onpartijdigheid”, “redelijkheid”, “goede organisatie”, “voortvarendheid”.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klacht op één onderdeel gegrond is en op de overige onderdelen ongegrond. De Ombudscommissie doet een aanbeveling aan de gemeente.
De Ombudscommissie is van oordeel dat de gemeente haar bevoegdheid niet disproportioneel heeft gebruikt. De intensieve controles waren gebaseerd op beleid vastgesteld in het Actieplan Integrale Veiligheid 2014-2015. Verzoekers beschikken over een groot aantal panden. Dit betekent veel controles en hercontroles naar aanleiding van geconstateerde overtredingen. Zodra dat mogelijk was heeft de gemeente het aantal en de intensiteit van de controles neerwaarts bijgesteld. Ook werden controles indien mogelijk aangekondigd uitgevoerd.
De Ombudscommissie constateert dat de gemeente met haar optreden jegens verzoekers haar beleid heeft uitgevoerd. Bovendien heeft de gemeente verzoekers op de hoogte gesteld van dit beleid en van aanstaande controles.
De Ombudscommissie is van oordeel dat het optreden van de gemeente voldoet aan de behoorlijkheidsnormen: “goede informatievoorziening”, “respecteren van grondrechten, ”fatsoenlijke bejegening”, “evenredigheid”, “de-escalatie “, “goede motivering”, “onpartijdigheid” en “redelijkheid”.
De gemeente heeft op goede gronden spoedeisende bestuursdwang toegepast. De gemeente heeft echter verzuimd om de toegepaste bestuursdwang (art 5:31 lid 2 Awb) zo spoedig mogelijk middels een besluit aan verzoekers bekend te maken. De gemeente heeft eerst 9 weken na de toegepaste bestuursdwang een besluit genomen en aan verzoekers gezonden.
Aldus is de gemeente tekortgeschoten in de behoorlijkheidsnormen “Voortvarendheid” en “goede organisatie” en op dit onderdeel is de klacht naar het oordeel van de Ombudscommissie gegrond.
AANBEVELING
De Ombudscommissie beveelt de gemeente aan onder verwijzing naar de behoorlijkheidsnormen “voortvarendheid” en “goede organisatie” om in de toekomst voortvarend te handelen bij de toepassing van artikel 5:31 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Rapport 19 december 2016: klacht over behandeling aanvraag (bijzondere) bijstand
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken inhoudende dat medewerkers van de gemeente zijn aanvraag voor (bijzondere) bijstand niet op een juiste wijze in behandeling hebben genomen en verzoeker als gevolg van dit handelen zijn appartement moest verlaten en intrek heeft genomen in een hotelkamer.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting meerdere klachten naar voren gebracht in verband met zijn verzoekschrift. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit verzoek toetste de Ombudscommissie aan de normen “goede informatie voorziening”, “goede motivering”, “respecteren van grondrechten”, fatsoenlijke bejegening”, “Fair Play”, “evenredigheid”, “maatwerk”, “de-escalatie” en “integriteit”.
Het oordeel
Ten aanzien van de klacht of de aanvraag tot het verlenen van de verzochte bijstand al dan niet terecht is afgewezen of buiten behandeling is gesteld, is had verzoeker bezwaar kunnen maken. De Ombudscommissie laat zich daarom niet uit over dit onderdeel van de klacht.
Met betrekking tot de overige klachtonderdelen, voor zover een oordeel hierover tot de bevoegdheid van de Ombudscommissie behoort, oordeelt de Ombudscommissie dat de gemeente verzoeker tijdig en veelvuldig van gevraagde informatie heeft voorzien. Ook heeft de gemeente verzoeker voor hulp verwezen naar instanties die deze hulp (kunnen) bieden. De gemeente heeft verzoeker voldoende mogelijkheden geboden om toegang te krijgen tot de gemeente. De Ombudscommissie is van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
Rapport 19 december 2016: klacht over handelen gemeente rondom inschrijving BRP
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken inhoudende het handelen van de gemeente in strijd met de eigen richtlijnen zoals beschreven op de website van de gemeente en de richtlijnen van de Rijksoverheid betreffende de inschrijving van een derde in de gemeentelijke basisadministratie op het toenmalige woonadres van verzoeker over de periode van 19 januari 2015 tot en met 19 mei 2015.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit verzoek toetste de Ombudscommissie aan de normen: “Transparant”, “Goede informatieverstrekking”, “Voortvarendheid” en “Fatsoenlijke bejegening”.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klacht op één onderdeel gegrond is en op de overige onderdelen ongegrond. De Ombudscommissie doet een aanbeveling aan de gemeente.
De inschrijving in de basisadministratie door de gemeente was op grond van de feitelijke situatie correct. De Ombudscommissie oordeelt daarnaast dat een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie niet met terugwerkende kracht ongedaan kan worden gemaakt. Verder constateert de Ombudscommissie dat naar aanleiding van de interne klachtenprocedure een aanbeveling is gedaan en de gemeente de tekst op de website over het melden van verhuizingen, heeft aangepast. Het handelen van de gemeente is hiermee Transparant en getuigt van een Goede informatievoorziening.
Voor wat betreft de herhaaldelijke rappels van verzoeker in afwachting van een inhoudelijke reactie op zijn brief van 12 februari 2015 is de Ombudscommissie van oordeel, dat de gemeente niet voortvarend heeft gehandeld. Aldus is de gemeente tekortgeschoten in de behoorlijkheidsnormen “Voortvarendheid” en “Fatsoenlijke bejegening” en op dit punt is de klacht naar het oordeel van de Ombudscommissie gegrond.
AANBEVELING
De Ombudscommissie beveelt de gemeente onder verwijzing naar de behoorlijkheidsnormen “Voortvarendheid” en “Fatsoenlijke bejegening” aan, te waarborgen dat de communicatie met burgers, waarbij meerdere medewerkers van de gemeente betrokken zijn, voortvarend wordt afgehandeld.
Rapport 5 november 2015: klacht over reactie op verzoek om actie tegen parkeeroverlast Zandrijk
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken over de wijze waarop de gemeente omgaat met zijn verzoek iets te doen tegen de parkeeroverlast die hij als bewoner van de wijk Zandrijk in Eindhoven ondervindt na het invoeren van betaald parkeren op het nabij gelegen Eindhoven Airport.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit verzoek toetste de Ombudscommissie aan de vereisten van Goede Motivering, Redelijkheid en Maatwerk.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klacht gegrond is. De gemeente is voorbijgegaan aan de specifieke deelproblematiek ter plaatse van de woning van verzoeker en aan de daarvoor in een onderzoek aangegeven deeloplossing. Daarmee is de motivering niet toegesneden op het concrete individuele geval waardoor deze niet in overeenstemming is met de behoorlijkheidsnorm van Goede Motivering.
Bij de afwijzing van het verzoek om een aantal bomen te verplaatsen zijn naar het oordeel van de Ombudscommissie niet alle relevante feiten en omstandigheden verzameld waardoor alle rechtstreeks betrokken belangen niet op een zorgvuldige wijze tegen elkaar zijn afgewogen. De beslissing is daarmee niet in overeenstemming met de behoorlijkheidsnorm van Redelijkheid.
Nu verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn directe woonomgeving het probleem anders is, vraagt de behoorlijkheidsnorm van Maatwerk van de gemeente om zich wat actiever en meer oplossingsgericht op te stellen en kan het verzoek niet alleen worden afgedaan door het maken van een algemene belangenafweging voor de hele wijk.
AANBEVELING
De Ombudscommissie geeft de gemeente in overweging het verzoek voor wat betreft de parkeerdruk in de nabijheid van de woning van verzoeker opnieuw te bestuderen en in ieder geval de genomen beslissing nader te motiveren.
Rapport 29 augustus 2015: klacht over dienstverlening rondom bouwtekeningen
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken over de wijze waarop de gemeente Eindhoven is omgegaan met:
1. het verstrekken van onjuiste bouwtekeningen
2. het beantwoorden van vragen over legeskosten
3. het behandelen brieven en mailberichten van verzoeker.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit verzoek toetste de Ombudscommissie aan de vereisten van Goede organisatie, Goede informatieverstrekking en Coulance. De behoorlijkheidsnorm van Goede organisatie houdt in dat de overheid ervoor zorgt dat haar organisatie en haar administratie de dienstverlening aan de burger ten goede komt. Zij werkt secuur en vermijdt slordigheden. Eventuele fouten worden zo snel mogelijk hersteld. De behoorlijkheidsnorm van Goede informatieverstrekking vereist dat de overheid zich actief opstelt om de informatie die van belang is tijdig en op eigen initiatief te geven. De behoorlijkheidsnorm van Coulance schrijft voor dat de overheid zich coulant opstelt. Zij is bereid om fouten toe te geven en zo nodig excuses aan te bieden.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat onderdeel 1 en 3 van de klacht gegrond zijn. De gemeente is tekort geschoten in het herstellen van fouten en daarmee heeft de gemeente niet in overeenstemming gehandeld met de behoorlijkheidsnorm van Goede organisatie. De gemeente heeft verzoeker niet voortvarend geïnformeerd en heeft daarmee niet heeft gehandeld in overeenstemming met de behoorlijkheidsnorm van Goede informatievoorziening.
Onderdeel 2 van de klacht is ongegrond. De gemeente heeft naar het oordeel van de Ombudscommissie de vragen van verzoeker over leges voldoende beantwoord.
AANBEVELING
De Ombudscommissie doet de volgende aanbeveling aan de gemeente:
De gemeente wordt gevraagd te borgen dat in geval de dienstverlening rond bouwtekeningen niet foutloos verloopt er aandacht wordt besteed aan (eventuele extra vragen van) de betreffende burger en contacten te laten verlopen via de daartoe bevoegde ambtenaar of een contactpersoon. Hetzelfde geldt in geval van meer complexe vragen over de aanvraag van bouwtekeningen.
Rapport 30 juli 2015: klacht niet nakomen van afspraken over verplichting deelname re-integratietraject
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken over het niet nakomen van afspraken door de casemanager die aan hem is toegewezen in het kader van de uitkering die hij van de gemeente ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) en over de verplichting tot deelname aan een re-integratie traject.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit verzoek toetste de Ombudscommissie aan het vereiste van Fatsoenlijke bejegening. Dit vereiste houdt in dat de overheid de burger respecteert, hem fatsoenlijk behandelt en hulpvaardig is. Medewerkers zijn attent in de contacten met burgers en helpen hen zo goed mogelijk. Zij doen dit op respectvolle wijze en houden daarbij rekening met de persoon van de burger.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is. De norm van Fatsoenlijke bejegening vraagt dat als een medewerker van de overheid een afspraak afzegt, deze zich ervan vergewist dat het bericht de betrokkene daadwerkelijk zal bereiken. Als de burger niet telefonisch kan worden bereikt dan is het enkel inspreken van een voicemail om een afspraak af te zeggen niet voldoende. Een schriftelijke bevestiging of een e-mail had in dit geval voor de hand gelegen. Daarmee vind de Ombudscommissie de gedraging dus niet in overeenstemming met het vereiste van Fatsoenlijke bejegening.
De medewerker heeft evenwel toen ze vernam dat verzoeker voor niets naar de gemeente was gekomen diezelfde dag nog gebeld om het uit te leggen. Samen met de excuses die gemaakt zijn in aanwezigheid van de klachtenbehandelaar is naar het oordeel van de Ombudscommissie daarmee de onbehoorlijkheid weggenomen.
Rapport 18 mei 2015: klacht over informatie bij bepaling WOZ-waarde
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken over het afwijzen van zijn verzoek om inzage van de taxatiekaart in het kader van de waardebepaling van zijn woning op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Daarbij werden ook andere klachten van verzoeker behandeld over gedragingen van de gemeente in het kader van het bezwaar dat verzoeker had ingediend.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal en gaven antwoord op vragen van de commissie. Na de hoorzitting stelde de commissie als afsluiting van het feitenonderzoek een verslag van bevindingen op. Partijen kregen de gelegenheid om op dit verslag te reageren.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidwijzer van de Nationale Ombudsman. In dit verzoek toetste de Ombudscommissie aan de vereisten van Goede informatieverstrekking, Voortvarendheid en Luisteren naar de burger. Daarnaast hanteerde de Ombudscommissie als toetsingskader het uitgangspunt van de Nationale Ombudsman zoals verwoord in zijn rapport van 7 februari 2012 (nr 2012/016).
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klachten ongegrond zijn. De gemeente is niet tekort geschoten in het verstrekken van informatie. Hoewel gemeentelijke beleidsregels bepalen dat de taxatiekaart niet wordt verstrekt is aan verzoeker een oplossing geboden.
Dat verzoeker ruim drie maanden geen enkele reactie heeft gekregen op zijn bezwaarschrift vind de Ombudscommissie niet in overeenstemming met de behoorlijkheidsnorm van Voortvarendheid. Omdat er evenwel excuses zijn aangeboden en een toezegging is gedaan om herhaling te voorkomen is de onbehoorlijkheid weggenomen.
Verder is de Ombudscommissie van oordeel dat de gemeente niet in hoefde te gaan op een voorstel van verzoeker, nu dat voorstel gezien de bijkomende voorwaarden niet als serieus aangemerkt hoefde te worden.
Rapport 22 november 2014: klacht behandeling aanvraag WWB-uitkering
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken over de manier waarop gemeente zijn aanvraag voor een WWB-uitkering behandeld heeft. De Ombudscommissie onderzocht ook de klachten van verzoeker over de gang van zaken bij de interne klachtbehandeling door de gemeente.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Zowel bij de aanvraag van de uitkering als bij de afhandeling van de klachten daarover. Daarbij toetste de commissie het verzoek aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidswijzer van de Nationale Ombudsman. In dit onderzoek toetste de Ombudscommissie aan de norm van fatsoenlijke bejegening en de norm van respecteren van grondrechten.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klachten ongegrond zijn.
Verzoeker heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de medewerker hem niet met respect behandeld heeft tijdens het intakegesprek en tijdens de behandeling van de daarover ingediende klacht.
Verder is de Ombudscommissie van mening dat het verwijt van verzoeker dat de klachtbehandelaar niet inhoudelijk op de punten van de klacht is ingegaan voldoende weerlegd wordt door de uitgebreide documenten die verslag doen van de klachtbehandeling bij de gemeente.
Ook het verwijt van verzoeker dat een medewerker in strijd handelde met het discriminatieverbod door een bepaalde uitspraak te doen acht de Ombudscommissie niet aannemelijk.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. De Ombudscommissie heeft in een hoorzitting partijen apart gehoord. Eerst kreeg verzoeker de gelegenheid zijn klacht toe te lichten en daarna heeft de gemeente haar kant van het verhaal verteld. Ook stelde de commissie vragen aan beide partijen.
Na de hoorzitting stelde de commissie een verslag van bevindingen op. Hiermee beëindigde de commissie haar feitenonderzoek. Partijen konden op dit verslag reageren.
Overweging
Hoewel de Ombudscommissie de klacht ongegrond acht, overweegt zij aan het eind van het rapport dat het proces rond de intake in de situatie van verzoeker bij de Ombudscommissie wel een aantal vragen oproept.
Rapport 10 september 2014: klacht over gang van zaken rondom vergunningverlening
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht te onderzoeken over de gang van zaken rond het verlenen van een vergunning voor de aanleg van een dakterras op de woning achter de tuin van verzoeker. Volgens verzoeker heeft de gemeente niet behoorlijk gehandeld omdat de gemeente hem drie jaar daarvoor schriftelijk had laten weten dat de gemeente dakterrassen ter plaatse niet toestond.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van mening dat niet voldaan is aan het vereiste van een goede motivering ten aanzien van de vergunningverlening. Verder vindt de Ombudscommissie dat niet is voldaan aan het vereiste van goede informatieverstrekking en het vereiste van betrouwbaarheid. De gemeente had verzoeker persoonlijk moeten informeren over de wijziging in haar standpunt over de toelaatbaarheid van dakterrassen.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Het verzoek is getoetst aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidswijzer van de Nationale Ombudsman. In dit geval toetste de Ombudscommissie aan de vereisten van goede informatieverstrekking, goede motivering en betrouwbaarheid.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker en de gemeente waren hierbij aanwezig en vertelden ieder hun kant van het verhaal. Ook stelde de commissie vragen.
Na de hoorzitting stelde de commissie een verslag van bevindingen op. Hiermee beëindigde de commissie haar feitenonderzoek. Partijen konden op dit verslag reageren.
Rapport 15 juli 2014: klacht over wijze van aanvragen WWB-uitkering
De klacht
Verzoeker heeft de Ombudscommissie gevraagd zijn klacht over de wijze van aanvragen van een uitkering te onderzoeken. Daarbij kwamen ook andere klachten van verzoeker over de gang van zaken tijdens hoorzittingen en de handelwijze van bepaalde medewerkers van de gemeente aan de orde.
Het oordeel
De Ombudscommissie is van oordeel dat de klacht met betrekking tot de wijze waarop verzoeker de aanvraag moest indienen - namelijk via DigiD - deels gegrond is. Verzoeker heeft als bewindvoerder van de aanvrager die mogelijkheid niet. De gemeente heeft te laat en pas in tweede instantie de mogelijkheid geboden de aanvraag op een andere wijze, namelijk schriftelijk in te dienen.
De Ombudscommissie is verder van oordeel dat alle andere ingediende klachten ongegrond zijn.
De wijze van beoordeling
De Ombudscommissie onderzocht of de gemeente op een behoorlijke manier is omgegaan met verzoeker. Zowel bij de afhandeling van de klachten als bij de aanvraag van de uitkering. Daarbij toetste de commissie het verzoek aan de behoorlijkheidsnormen uit de Behoorlijkheidswijzer van de Nationale Ombudsman.
De procedure
De Ombudscommissie nodigde partijen uit voor een hoorzitting. Verzoeker heeft laten weten hier niet bij aanwezig te willen zijn. De gemeente was hierbij wel aanwezig en vertelde haar kant van het verhaal. Ook stelde de commissie vragen aan de gemeente.
Na de hoorzitting stelde de commissie een verslag van bevindingen op. Hiermee beëindigde de commissie haar feitenonderzoek. Partijen konden op dit verslag reageren.